De Nijmeegse netwerkorganisatie Antenna stond aan de wieg van het internet in Nederland. (Mede)oprichter Michael Polman was vanaf het begin betrokken bij Antenna, en hij was getuige van de vroege ontwikkeling van het internet. Hij vertelt over Antenna, het ontstaan van het internet en waarom hij nog steeds optimistisch is over de toekomst van het web.
Tijdens de opkomst van het internet in de jaren tachtig en negentig waren de verwachtingen over het nieuwe communicatiemiddel hoog. Wanneer het internet wijdverspreid werd, zou het mensen van over de hele wereld in staat stellen om met elkaar te communiceren, en vrijelijk informatie tot zich te nemen. Men hoefde niet langer gebruik te maken van tussenpersonen zoals telefoon- of postbedrijven om met elkaar te communiceren. Met het internet zouden mensen dichter bij elkaar komen te staan, en zou het geheel aan kennis die de mensheid heeft opgedaan voor iedereen inzichtelijk worden. Meer gelijkheid en globale democratisering zouden het gevolg zijn. Momenteel geloven nog weinig mensen in de reddende werking van het internet. Door echokamers en misinformatie op sociale media is de polarisatie alleen maar toegenomen. In een echokamer communiceer je alleen met andere internetgebruikers die jouw meningen delen. Je wordt dus niet geconfronteerd met andere meningen en wordt alleen maar bevestigd in je eigen denkbeelden. Politici maken volop gebruik van het internet om kiezers voor zich te winnen.
Een recent voorbeeld hiervan is Donald Trump, die met behulp van miljardair Elon Musk en zijn sociale mediaplatform X (voorheen Twitter) opnieuw de verkiezingen voor het Witte Huis wist te winnen. Ook in ons land profileert de rechts-extremistische partij Forum voor Democratie zich onder jongeren op TikTok. Er lijkt weinig over van onze utopische verwachtingen van het internet. Maar hoe is het zo gekomen? En kan het internet nog steeds een middel zijn om mensen dichter bij elkaar te brengen? Michael Polman denkt van wel.

Het internet biedt vrijheid van communicatie
„In 1986 hebben wij in Genève Antenna opgericht. Voor die tijd was ik onderdeel van Stichting Basta, waarmee we onderzoek deden naar hoe computers gebruikt kunnen worden om bijvoorbeeld vakbonden en andere maatschappelijke organisaties met elkaar in contact te brengen. Met Antenna wilden we nog een stapje verder gaan. In artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat het recht op vrijheid van meningsuiting. Het recht op uitwisseling van informatie en vrije communicatie is onderdeel van dat recht.”
Antenna zette zich in om netwerken te bouwen waarmee maatschappelijke organisaties van over de hele wereld met elkaar in contact konden komen, en hun bereik via het internet konden vergroten.
„Bij traditionele communicatievormen zag je dat de lijnen op de wereldbol vooral noord-noord of noord-zuid liepen. Er werd gecommuniceerd tussen rijke landen in het noordelijk halfrond onderling en tussen rijke landen en arme landen waarin ze economische belangen hadden. Nederland stond bekend om een postvliegtuig dat naar Indonesië vloog. Het vloog bijvoorbeeld niet naar Maleisië. Er was maar weinig communicatie tussen arme landen onderling. Zo kregen landen in het zuiden in de communicatie een ondergeschikte positie ten opzichte van landen in het noorden. Traditionele communicatievormen waren hiërarchisch en werkten ongelijkheid in de hand. Het internet was anders. Met het internet kun je netwerken bouwen waarin iedereen op basis van gelijkheid deel kan nemen, en kan communiceren. Traditionele communicatievormen zijn ingericht als een piramide waarin informatie omhoog stroomt. Met het internet kan men ook op de bodem van die piramide onderling communiceren in plaats van alleen maar met de top. Dat wilden we met Antenna ondersteunen.”
Meer informatie is niet automatisch betere informatie
Polman vertelt hoe communicatie en informatiedeling via internet kan leiden tot meer gelijkheid in de wereld. „Als je mensen in een klein dorpje in Afrika toegang geeft tot de informatie van wat hun producten opleveren, dat ze vrij kunnen kiezen met wie ze gaan verhandelen of transporteren, dan ontstaat er steeds meer gelijkheid. Naarmate mensen meer informatie delen leidt dat tot gelijkere kansen.”
Polman heeft echter niet enkel een rooskleurige kijk op de maatschappelijke impact van het internet. „Dat neemt niet weg dat problemen, zoals misinformatie, polarisatie en privacyschending, die we nu zien met het internet, toen in potentie al aanwezig waren. Er waren toen al ‘sociale zaden’ aanwezig in de manier waarop het internet is opgebouwd, die nu pas uitkomen. Wanneer je onderdeel uitmaakt van een netwerk waarin je kosteloos met elkaar kan communiceren betekent dat nog niet dat er geen commerciële belangen bij komen kijken. Alle informatie die je verstuurt via bijvoorbeeld Facebook of WhatsApp wordt opgeslagen en gebruikt om een profiel van jou op te stellen. Deze informatie wordt dan doorverkocht aan marketingbureaus, die de profielen gebruiken om efficiënter te kunnen adverteren. Ook politieke partijen maken hiervan gebruik om beter hun achterban te kunnen bereiken. Zo wordt informatie een product.
„Bovendien wordt aan de hand van je profiel door algoritmes bepaald wat je ziet op het internet. Je wordt zo steeds bevestigd in het wereldbeeld waarin je al geloofde. Je zult ook sneller overtuigd worden door misinformatie die bevestigend is voor je wereldbeeld. Internetdienstverleners nemen geen verantwoordelijkheid voor die misinformatie. Ze trekken hun handen ervan af en alles blijft online staan. Het blijkt dat meer informatie niet automatisch betere informatie is.”
Een mondige burger likt zijn eigen postzegel
Volgens Polman zijn de sociale problemen die veroorzaakt worden door ons internetgebruik ook door onszelf op te lossen. „We moeten niet naar de overheid kijken om met oplossingen te komen. Als het aankomt op nieuwe technologie lopen zij namelijk toch altijd zo’n tien jaar achter. Om bijvoorbeeld polarisatie tegen te gaan moet men verantwoordelijkheid nemen voor de eigen internetgemeenschappen. Op het internet ben je niet alleen informatieconsument maar ook informatieproducent. Ik noem altijd het motto ‘Een mondige burger likt zijn eigen postzegel.’ Dat betekent dat je verantwoordelijkheid neemt voor wat je plaatst op het internet, maar dat je ook gezamenlijk verantwoordelijkheid neemt voor wat anderen in je onlinegemeenschap plaatsen.
Wikipedia is te noemen als een goed voorbeeld van gedeelde verantwoordelijkheid. Iedereen kan op een Wikipediapagina aanpassingen aanbrengen, maar fouten worden opgespoord en verbeterd door de gemeenschap. Men is gezamenlijk verantwoordelijk voor wat er op Wikipedia staat. In plaats van gratis platforms te gebruiken die je data een product maken, zou men ook deel kunnen nemen aan onlinegemeenschappen waarvoor je moet betalen. Je betaalt dan voor je eigen postzegel. Je wilt ook niet betalen voor een platform waar polariserende of mensonterende dingen op geplaatst worden. Men spreekt elkaar daarop aan. Zo neemt men verantwoordelijkheid voor de internetgemeenschappen waar men deel van uitmaakt. Om dit probleem bij de wortel aan te pakken is educatie nodig. Mensen moeten inzien dat ze verantwoordelijkheid dragen voor wat ze op internet zetten.”