Het werk van oud-opbouwwerker in de Kolpingbuurt Ton Jansen en de opbouwwerker van nu, Peer van Hoof is veranderd. Waar opbouwwerkers vroeger tijd hadden om buurtbewoners te ondersteunen om de gemeente en de politiek te bereiken, is de opbouwwerker van nu vooral druk met zorgvragen.

Ton Jansen: „Ik begon met veertig uur als buurtwerker voor Kolping- en Landbouwbuurt. Mijn taak was heel breed: samen met het buurtcomité bewonersinitiatieven ondersteunen ‘ter verbetering van de woon- en leefomgeving’. Ik ging vaak de buurt in om een praatje te maken; het leven speelde zich er voor een groot deel op straat af. We werkten informeel, teamleden schoven aan bij het koffie-uurtje voor de bewoners in buurtcentrum. We organiseerden samen met de bewoners en de buurtcomités succesvolle acties. Zo zorgden we voor een consultatiebureau vlakbij en dankzij onze inzet kwam er geen nieuwe fabriek maar kwamen er woningen op de plek van de ASW en Swift Schoenfabriek aan de Muntweg die in 1981 dichtgingen. We legden samen met de buurt contacten met politici en ambtenaren om de wensen van de buurt over te brengen.”

Ton Jansen was goed op de hoogte van de problemen van de bewoners. „Ik had afspraken met de woningbouwvereniging en kon met woonproblemen snel helpen. Dan kwam er iemand vrijdagmiddag laat vertellen dat maandag de deurwaarder kwam om te ontruimen wegens huurschuld en kon er meteen actie ondernomen worden. Tegenwoordig moeten mensen naar een STIP. Voor de Kolpingbuurt is dat in wijkcentrum Het Hert in het Willemskwartier, een fysieke en psychologische drempel. Of je moet je digitaal aanmelden, een formulier invullen. Daarna kom je op een lijst en word je besproken in het team. Na een paar weken ben je eens aan de beurt. Dat werkt niet voor de mensen die hulp het hardst nodig hebben.”
Ton Jansen werkte eraan mee dat zijn uren voor Kolpingbuurt en Landbouwbuurt gehalveerd werden, omdat hij de manier van werken met het grote team te betuttelend vond en er ondertussen een structuur stond die werkte, waar buurtbewoners veel meer zelf aan het roer stonden. Hij vertrok in 1993: Toen ontstond na een fusie Tandem, de welzijnsorganisatie die het welzijnswerk letterlijk op zijn kop zette. „Er kwam een top-downstructuur, met managers aan het roer voor vier stadsdelen, takenpakketten met afgebakende uren en een budgetovereenkomst met de gemeente. Daarvoor schreven wij als team zelf het wijkwerkplan, op basis van de vragen van de buurt. Buurtcentra met een coördinator, met een team van sociaal-cultureel werkers, werden opgeheven.

Peer van Hoof is opbouwwerker in de Kolpingbuurt van 2010 tot heden. Hij heeft vier tot zes uur voor de wijk. Het is best bijzonder dat hij uren speciaal voor de kleine Kolpingbuurt heeft en er al lang zit. De meeste opbouwwerkers moeten werken in hele grote gebieden en zitten door voortdurende reorganisaties vaak maar een paar jaar in een wijk, waardoor buurtbewoners elke paar jaar te maken krijgen met nieuwe gezichten. Van Hoof: „In twee jaar ken je echt de wijk en de mensen en hun problemen nog niet. Ons eigenlijke werk als opbouwwerkers is zorgen dat het leefklimaat goed is en dat mensen goed samenleven in de wijk. Ik loop net als Ton vaak door de buurt en vraag wat mensen willen. Ik ondersteun bewonersinitiatieven. In 2017 veranderde de opzet van het welzijnswerk, waarbij bewoners meer zelf moesten gaan doen. Mijn eerste vraag is altijd: wat kun je zelf doen?”
Door de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij zorgtaken van de overheid naar de gemeentes gingen, en er onder andere bezuinigd is op de dagbesteding van de RIBW en de GGZ komen de problemen vaker in wijken terecht. Van Hoof: „Wij krijgen als welzijnswerkers steeds meer individuele zorgvragen. Mensen hebben schulden, leven in armoede, zijn ziek, kunnen hun kinderen niet aan of hebben psychische problemen. Je moet nu als opbouwwerker psychische ziektebeelden herkennen en weten wat je dan moet doen of schulden of kindermishandeling signaleren. En adequaat kunnen doorverwijzen of contactpersonen kennen van zorginstellingen. Dat zijn toch hele andere competenties dan het ondersteunen van buurtinitiatieven.”
Wantrouwen
Alhoewel er nog steeds een kernteam is, worden de opbouwwerkers nu alleen ingeschakeld door de andere disciplines als er problemen zijn. Hierdoor wordt het moeilijker om mensen al in een vroeg stadium te helpen met problemen. Ton Jansen en Peer van Hoof hebben beiden bewondering voor de grote creativiteit waarmee bewoners omgaan met hun vaak complexe problemen. Ze kennen allebei het wantrouwen dat er heerst tegen hulpverleners, gemeente, en regering, omdat mensen daar geregeld slechte ervaringen mee hadden.
Ingewikkeld
Peer Van Hoof: „Nijmegen is voor kwetsbare mensen geen verkeerde stad om in te wonen, maar deze mensen lopen vaak tegen een muur op: een systeem dat werkt met agenda’s, wachtlijsten en digitale formulieren.” Ton Jansen: „De wijkmanagers die je kende zijn wegbezuinigd en er zijn nu vier ambtenaren per stadsdeel die elk verantwoordelijk zijn voor een eigen thema. Als je een idee hebt voor je buurt, moet je digitaal op Mijn Wijkplan een plan indienen en dan allemaal mensen zover krijgen om ook digitaal te gaan en het plan ‘te liken’. Geweldig ingewikkeld en het werkt van geen kanten.”

Voor beide opbouwwerkers is het duidelijk: in volkswijken maar ook elders moeten opbouwwerkers en andere hulpverleners makkelijk bereikbaar zijn. Als politici willen weten wat er speelt, moeten ze ook de wijken in, en niet alleen in verkiezingstijd. Ton Jansen: „Luister naar de mensen en doe er dan ook wat mee.”
Kolpinger Joop Wijers, van de oude garde en in zijn jongere jaren heel actief in de buurt, vooral voor de jeugd, is het eens met het verhaal van Jansen en Van Hoof. „Ton was altijd in de buurt te vinden en was onze link naar de gemeente. De drempel naar de gemeente toe is nu veel te hoog. Burgemeester Ien Dales kwam weleens gewoon de buurt inlopen. Laat die politici ook eens komen als er geen officiële gelegenheid is.”