Wat vroeger sociaal werk heette, noemen we nu het sociale domein. Jos van der Lans, een cultuurpsycholoog met een verleden in de Nijmeegse actiewereld, publiceerde veel over dit onderwerp. Van der Lans kijkt in zijn werk kritisch naar de ontwikkelingen. „Voor de democratiseringen vanaf de jaren zestig was het sociale werk in hoge mate moralistisch en paternalistisch, maar het maakte wel gebruik van uitgebreide netwerken en schakelde voortdurend anderen in. Bij de jeugdbescherming bijvoorbeeld werkten begin jaren zestig maar een paar honderd professionals. Het merendeel van het werk bij mensen thuis deden zo’n zevenduizend vrijwilligers. Dat waren overigens vooral vrouwen die de arbeidsmarkt niet op mochten. In de loop der jaren werd de roep om deskundigheid steeds groter. In een periode van nog geen twintig jaar draaiden in de kinderbescherming de verhoudingen om: al het werk werd gedaan door professionals en langzaam maar zeker verdwenen de vrijwilligers uit beeld. Maar vergeten werd dat die vrijwilligers veel meer tijd en aandacht gaven aan de gezinnen die ze begeleidden dan de professionals, van wie de agenda’s zo snel vol liepen dat ze steeds minder tijd aan steeds meer mensen konden besteden. Er werd iets vernietigd zonder dat er vervanging voor kwam.
„Nu is het sociale werk geïnstitutionaliseerd en opgedeeld over steeds meer deeldisciplines. In Amsterdam stuitte Lodewijk Asscher toen hij wethouder jeugdzaken was op probleemgezinnen die in zes jaar tijd gemiddeld veertig intakes hadden doorlopen, voor wie twintig plannen van aanpak waren gemaakt en zo’n tachtig professionals en twintig organisaties in de weer waren geweest. Hun problemen pasten steeds niet bij wat hulpverleners te bieden hadden. De enige constante in die zes jaar begeleiding en zorg was zo’n gezin zelf, dat uit al die hulp hier en daar wat meepakte. Dat is natuurlijk een drama. We knippen de problemen van mensen op in stukjes. Stukje schuldhulp, stukje opvoeding, stukje psychische begeleiding, stukje participatie. Maar mensen laten zich niet opknippen. En daar komt nog bij dat veel professionals acteren alsof zij een monopolie op een oplossing hebben. Dat is niet zo. Er is meer dan genoeg bewijs dat bijvoorbeeld bij psychische problemen een combinatie van therapie door een psychotherapeut en het inschakelen en uitbreiden van het netwerk om de persoon, veel beter werkt dan alleen de therapeutische behandeling.
Plantsoenen
„De basisgedachte van de verzorgingsstaat is om mensen bestaanszekerheid en bescherming te bieden. De laatste twintig jaar heeft die gedachte zich vermengd met het neoliberale denken, dat gebaseerd is op eigen verantwoordelijkheid, eigen initiatief en zelfwerkzaamheid. Daardoor werd bijvoorbeeld het persoonsgebonden budget geïntroduceerd, zodat mensen zelf hun zorg konden regelen. Maar het bracht ook de afschaffing van de sociale werkvoorziening, die mensen beschutting en een plek gaf en het gevoel dat ze ertoe doen. Dat strookte echter niet met het idee dat mensen met beperkingen niet weggezet moeten worden, maar een plek moeten kunnen krijgen midden in de samenleving. Dus weg met die beschermende omgeving. En ja… nu werken ze in de plantsoenen of worden ondergebracht bij werkgevers bij wie ze niet echt welkom zijn.
„Er is dus een verschuiving opgetreden van bescherming naar een beroep op de eigen verantwoordelijkheid. Dat past beter bij een modern wereldbeeld waarin mensen zelf de regie kunnen voeren over hun eigen levens. Maar je ziet dat die roep om eigen verantwoordelijkheid ook de meest kwetsbare groepen bereikt, bij wie deze vaak wordt vertaald in dwang of sancties als mensen te weinig initiatief tonen. Juist waar de verzorgingsstaat het hardst nodig is en zekerheid moet bieden, biedt die dat voor een groeiende groep mensen steeds minder en houdt deze hen de spiegel van eigen verantwoordelijkheid voor. Dat is de erfenis van een neoliberaal frame.
„Het doel van de sociale wijkteams was om de bureaucratische verkokering, het opknippen van mensen in allerlei deelproblemen, tegen te gaan. Door laagdrempelig te opereren, open te zijn, snel hulp te geven, creatief, met improvisatiemogelijkheden en waar nodig maatwerk. Het idee is goed, maar het moest wel gebeuren met minder geld, terwijl laagdrempelige zorg altijd zorgt voor een toename van de meldingen. Dat heeft veel stagnatie en zelfs wachtlijsten veroorzaakt. Daardoor liep de agenda van veel professionals snel vol en kwamen zij niet toe aan al die vernieuwende en verbindende aspecten die ook bij het sociale wijkteam hoorden. Ze werden overlopen door problemen, en slaagden er niet goed in daarbij de juiste afwegingen te maken. Overigens gaat het in de ene plaats beter dan in de andere.
„Maar je ziet dat wat het meeste moeite kost, het inschakelen van het netwerk rondom mensen, het moeilijkste uit de verf komt. Zorgen dat mensen die ergens tegen aanlopen, schulden hebben, er niet alleen voor staan. Helpen om hun kring groter te maken. Dat is intensief werk, dat vraagt meer dan een een-op-eenconsult. Dat kost tijd, die in krap bezette sociale wijkteams steeds moeilijker te vinden is.
Videobellen
„De anderhalvemetersamenleving biedt nieuwe mogelijkheden, ook voor de hulpverleners, nu de communicatiekanalen eindeloos zijn uitgebreid. Soms was er door wachtlijsten geen tijd om iemand te zien. Met videobellen kun je veel vaker even kort aandacht geven, belangstelling tonen. Misschien sneller andere partijen erbij betrekken, familieleden, vrienden. Je hoeft ze niet allemaal meer naar een locatie te halen. Daar kan het minder zwaar van worden. Als het gaat om het participeren op de arbeidsmarkt, geloof ik heilig in een soort netwerkaanpak, veel meer dan allerlei trainingen in vaardigheden of het schrijven van sollicitatiebrieven. Zoek iemand in jouw omgeving van wie je denkt dat hij je kan helpen, maak een plan en laat de Dienst Werk en Inkomen dat plan ondersteunen.
„Ik denk dat het tijdperk van het neoliberale denken met zijn marktwerking, onderlinge concurrentie van welzijnsorganisaties, nadruk op kostenefficiency en kwantificeerbare producten inmiddels wel zijn beste tijd heeft gehad. Het wordt steeds duidelijker dat het een vorm van sturing is die geen duurzame sociale en professionele verhoudingen bewerkstelligt, maar daar juist schade aan toebrengt. Hoogleraar maatschappelijk werk, Hans van Ewijk, spreekt in dit opzicht over ‘georganiseerde discontinuïteit’ als het gaat om de aanwezigheid van professionals in de wijk. Hij vroeg in Utrecht aan professionals in de wijken of ze enig idee hadden waar ze over twee jaar zouden werken: een grote meerderheid meldde dat ze geen idee hadden waar ze dan aan de slag zijn. Daar moet je dan wel als bewoners op bouwen. Ik denk dat we loskomen van deze manier van denken en aansturen, zelfs in kringen van de VVD en het CDA zie je de twijfels erover rijzen. Het is nodig dat we op een andere manier naar het publieke domein kijken, duurzamer. Niet elke vier jaar een nieuwe aanbesteding, waarbij als een andere speler wint veel ervaringen, contacten en kennis verloren gaan. De discussie moet erover gaan hoe we dat vorm gaan geven en ik denk dat de coronacrisis daar een betekenisvolle impuls aan zal geven.”
Opbouwwerkers
Van der Lans pleit voor een herwaardering van wat ooit bekend stond als samenlevingsopbouw: „Deze coronatijd laat zien dat veel mensen samenwerking, solidariteit en zorgzaamheid belangrijk vinden. Corona kan een katalysator zijn om vernieuwingen die al bezig zijn en uit de samenleving zelf komen verder te ontwikkelen, zoals broodfondsen, zorgcoöperaties en milieubuurtgroepen, om meer mensen uit te nodigen bijdragen te leveren aan het publieke domein, en manieren te vinden om ook kwetsbare groepen aan te spreken. Ik ben allergisch voor mensen, die over bepaalde groepen of personen zeggen: ,Dat kunnen ze niet’. Ieder mens heeft talenten en kan geweldige dingen doen. Kijk niet alleen naar problemen, maar naar de potentie van mensen. Volg het motto van Rutger Bregman: de meeste mensen deugen…. En, voeg ik toe, zijn bereid zich voor elkaar in te zetten.
„Hoe maak je mensen verantwoordelijk voor elkaar, hoe stimuleer je mensen om te doen wat ze zelf kunnen en hoe ondersteun je dat als hulpverlener? De opbouwwerker van de jaren zeventig en tachtig haalde in de wijk de thema’s op waar de mensen belang bij hadden, hij stimuleerde eigen kracht, het opkomen voor de eigen belangen. Hij was er voor de mensen, bracht het groepsproces verder en trok de voor de bewoners belangrijke zaken het publieke domein in. De opbouwwerker van tegenwoordig heet gebiedsmakelaar en is vooral overheidsdienaar. Hij wil ook mensen verbinden, maar is uiteindelijk toch in dienst van de gemeente en kan niet te veel afwijken van de plannen van de wethouder. Hij is aan de politiek gebonden. Willen we bewoners echt in stelling brengen dan moeten we terug naar die oude opbouwwerker die zijn oren liet hangen naar bewoners en niet naar de agenda van de overheid.
„Ook sociale wijkteams moeten de verbinding leggen tussen bewoners en hulpverleners, tussen persoonlijke problemen en het publieke domein. Of zoals de Amerikaanse socioloog Wright Mills het zo treffend formuleerde: to translate private troubles in public issues oftewel private problemen vertalen in publieke kwesties. De teams moeten wortelen in een wijk. Als de nieuwe brede basisteams in Nijmegen iets van die gedachte in de praktijk brengen en ze daarmee de veerkracht van mensen aanspreken, ja dan zijn ze op de goede weg.”
Zie ook van Jos van der Lans:
Participatielezing 2020: De marktwerking voorbij. Samenlevingsopbouw in de 21ste eeuw. Uitgave van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, ISBN 9789464021202;
Het dogma aanbesteden (en waarom we het in het sociale domein achter ons moeten laten), 2020, uitgave van Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA).
Deze uitgaven zijn gratis te downloaden.