
Het verhaal speelt zich af in de roerige tijd waarin het toenmalige Nederland zich bevond voor en na de Franse Revolutie, waarin Frankrijk ons land min of meer bezette. In deze setting maakt de lezer kennis met de tweelingbroers Jan en Frans Bosbeeck en twee belangrijke vrouwen in hun leven, de Bossche weduwe Marianne Petter, dochter van een horlogemaker annex herbergier, en de vrijgevochten Joodse dochter van een Groningse bendeleider, Rebecca Jacobs. De broers stelen en plegen overvallen, waarbij ze fysiek en dodelijk geweld niet schuwen. Eigenlijk willen ze niet van de misdaad leven maar deze manier van kapitaal vergaren stelt hen in staat hun werkelijke dromen te verwezenlijken. Zo wil Frans eigenlijk zeepzieder worden, iemand die zeep fabriceert. Jan wil zichzelf opwerken tot een man voor wie men terdege achting moet hebben. Hij wil niet eindigen als een arme sloeber. Marianne, weduwe van de Zwitser Beat Hartenstein, wil een man die er is voor haar, en nog belangrijker, voor haar vroegoverleden zoontje Jantje. In Jan Bosbeeck hoopt ze die gevonden te hebben. Rebecca is een trotse vrouw die eveneens een beter leven wil, ook voor haar zoontje, Fransje. Ze strijdt ervoor dat Frans Bosbeeck erkent dat hij de biologische vader van haar kind is. Waar Jan zich opwerpt als pseudo-vader van Jantje weigert Frans elk contact en toenadering tot Fransje.

Of het ze lukt toch nog het geluk en het wederzijdse vertrouwen met en in elkaar te vinden? Het antwoord is te vinden in dit helder en met duidelijk taalgebruik geschreven nieuwe hoogtepunt in het oeuvre van Van den Oord. Een verfilming vanuit de vier genoemde perspectieven is een mooie uitdaging voor elke avontuurlijke cineast.